Ongekende opmars Plooivlieswaaiertje mysterie

Nederlandse Mycologische Vereniging
25-FEB-2015 - Tijdens paddenstoelenexcursies in het (late) najaar of tijdens kwakkelwinters zoals dit jaar behoort het Plooivlieswaaiertje vrijwel steevast tot de soorten die worden gevonden. Als er één soort is waarvan zijn verspreiding gedompeld is in een waas van geheimzinnigheid dan is dat wel die van het Plooivlieswaaiertje. Er werden vele conclusies getrokken met betrekking tot zijn toename. Zo zou de opwarming een belangrijke rol hebben gespeeld, maar nu er meer bekend is over zijn voorkomen wereldwijd is dat zeer te betwijfelen.

Bericht uitgegeven door de Nederlandse Mycologische Vereniging [land] op [publicatiedatum]

Tijdens paddenstoelenexcursies in het (late) najaar of tijdens kwakkelwinters zoals dit jaar behoort het Plooivlieswaaiertje vrijwel steevast tot de soorten die worden gevonden. Als er één soort is waarvan zijn verspreiding gedompeld is in een waas van geheimzinnigheid dan is dat wel die van het Plooivlieswaaiertje. Er werden vele conclusies getrokken met betrekking tot zijn toename. Zo zou de opwarming een belangrijke rol hebben gespeeld, maar nu er meer bekend is over zijn voorkomen wereldwijd is dat zeer te betwijfelen.

Het Plooivlieswaaiertje (Plicaturopsis crispa) behoort tot de plaatjesloze vlieszwammen (Aphyllophorales) en is door iedereen gemakkelijk in het veld te herkennen. Het is een soort van bossen en parken op voedselrijke, vochtige bodems waar hij wordt gevonden op dode stammen en takken van Berk, Beuk, Hazelaar, Wilde kers en nog een heel scala aan andere loofboomsoorten en struiken. In Nederland is hij voor zover bekend nog niet op naaldhout aangetroffen.

Bovenkant Plooivlieswaaiertje (foto: Freek van Loon)

De schelp- of waaiervormige golvende hoedjes met een doorsnede van 1 tot 2 centimeter, zitten zijdelings gesteeld aan het substraat vast. De bovenzijde is viltig en bezet met concentrische zones die wittig tot oker- of roodbruin zijn gekleurd. De hoedjes hebben een gekerfde, ingerolde rand. Op de onderzijde van de hoedjes zijn geen lamellen te zien maar geribde plooien. De vuilwitte tot grijsokeren plooien of ribben zijn golvend gevorkt en onderling verbonden. De sporen zijn wit.

Voorkomen en toename in Nederland
Het Plooivlieswaaiertje werd voor het eerst met zekerheid in 1989 in Nederland gevonden. Sindsdien is het hard gegaan met zijn toename en is er nog steeds geen eind aan zijn opmars te bespeuren. Zo werd de soort op Waarneming.nl in 2005 nog gemeld van 9 uurhokken (5x5 kilometer) maar in 2014 van 175. In België ging het van 4 uurhokken in 2005 naar 165 in 2014.

Er is geen soort die zo goed in de gaten is gehouden als het Plooivlieswaaiertje. Zijn toename werd telkens geweten aan het warmer worden van het klimaat in Nederland en daarbuiten. Zo zijn er wel meer houtzwammen die de afgelopen decennia zijn toegenomen en die zich meer naar het noorden toe hebben verspreid. Opvallend is bijvoorbeeld de opmars van de tegenwoordig algemene Dikrandtonderzwam (Ganoderma adspersum). Er werd een relatie geconstateerd tussen de verhoging van de gemiddelde jaartemperatuur en de toename van het Plooivlieswaaiertje waarmee de zaak werd afgedaan.

Onderkant Plooivlieswaaiertje (foto: Freek van Loon)
Voorkomen wereldwijd
Het loont echter de moeite om eens te gaan kijken naar het voorkomen van het Plooivlieswaaiertje op wereldschaal. Zo wordt hij aangetroffen in heel Europa, in Noord-Amerika (onder andere in Quebec en Alaska) en in Azië (Japan en China). Het blijkt een soort te zijn van het gehele noordelijk halfrond. Hij is niet zozeer bekend van de zuidelijke regionen, integendeel. In Scandinavië wordt hij tot ver in het boreale district gevonden en is hij bekend van het Centraal-Europese submontane gebergte. In deze streken komt de (dwerg)Berk veel voor. Dode takken en stammen van Berken behoren tot het voorkeursubstraat van het Plooivlieswaaiertje. In de toendra van Alaska wordt hij hier hoofdzakelijk op dode takjes en stammen van Berkensoorten gevonden. De oorzaak van de toename in Nederland is op zijn minst nog niet geheel opgehelderd.

Tekst: Martijn Oud, Nederlandse Mycologische Vereniging
Foto’s: Freek van Loon